d'een d'ander gelijck zijn / so sal oock KE l gelijck zijn aen AC, en den hoeck BEK gelijck den hoeck A: en dien-volgens KE m even-wydig met ACD. Om deselve reden sal mede EL gelijck zijn IH, en even-wydig met DIH. Vorders / also om de gelijckformigheyt der driehoecken FCD, FKE, n FD is tot FE, gelijck DC tot EK, dat's CA ; ende mede / wegens de gelijckformigheyt der driehoecken FDI, FEL, FD tot FE is / als DI tot EL, dat's IH: so sal o DC tot CA wesen /gelijck DI tot IH : en oversulcx p CI even-wydig zijn met ABH. 't Welck te doen was.